Spiritualiteit in de stad Bernadette van Dijk 24 mei 2019
Het is spannend op het veldje buiten bij de dag- en nachtopvang. Heel wat bezoekers van de opvang zitten in groepjes te praten in de zon, maar niet ontspannen. De jongen die de laatste weken de sfeer bepaalt, heeft moeite met alles wat voor hem nieuw en onbekend is. Dat maakt zijn uitspraken, en dat zijn er nogal wat, uitgesproken racistisch. En de opvang is divers van kleur en achtergrond.
De jongen heeft moeite. Heeft steeds conflicten. Maar wie heeft hem, die alles steeds maar afgenomen werd, geleerd een ander te vertrouwen? Wie heeft hem leren lief te hebben en het nieuwe te omarmen?
Het is spannend op het veldje. Geleend en niet terugbetaald geld leidt tot een sluimerend conflict tussen iemand met een kleurtje en een blond meisje. Onze boze jongen gaat het wel eens even oplossen. Niet met woorden, met de hand, dus.
Maar voor hij bij de ingehouden ruzie is aangekomen, staan er uit vijf groepjes van het veldje, mensen op. Stevige personen snijden deze jongen de pas af. Rustig maar beslist. Hier wordt niet gevochten vriend. Er ligt een hand op zijn schouder.
Later bedank en becomplimenteer ik één van de mannen die opstond.
Hij zegt: “Dat doe je gewoon. Zo ben ik opgevoed. Dat kun je toch niet laten gebeuren.“
De mensen die de mooiste dingen doen, hebben er niet altijd veel verhalen bij. Het doen is ingesleten. Het werd voorgedaan, vroeger misschien, het komt voort uit oefening van deugd. Er kwam geen verhaal over een spirituele ontdekking, nieuw inzicht in de stilte, over persoonlijke groei, Waaruit dan het handelen voortkomt. Het is zeg maar gewoon praktische wijsheid. Voorgeleefd, weten wat je te doen staat en die verantwoordelijkheid nemen. Zo kom ik het veel tegen op straat. Mensen die zonder veel woorden elkaars gebruiksaanwijzing lezen en daar rekening mee houden. Mensen die weten wanneer een ander hulp nodig heeft en wanneer je die beter even met rust kan laten. Mensen die zien dat er nu ingegrepen moet worden. Die waren er die middag.
Ik bedankte deze man. En ergens buiten op een stukje gras in het openbaar, mocht ik hem ook zegenen. Niet groot en nadrukkelijk, maar ingehouden, met wat aarzeling eigenlijk: zou het niet te vroom zijn voor hem? Ik weet eigenlijk niet of hij dit gaat waarderen. Ik weet iets over dat hij gelooft, maar…. Mijn gok wordt beantwoord met een glimlach en we zeggen dag. Het mocht geloof ik.
Deze middag is alweer even geleden. Niet al te veel mensen kunnen de situatie nog herkennen. Maar het gebeurt steeds weer. Een vrouw die een huilende, onbekende jongeman omarmt. Hij is radeloos omdat hij nergens onderdak kan en er zoveel is mislukt. En zij geeft hem aandacht en geld. Hij vertelt mij later dat hij 20 euro heeft gehad. Maar zijn ogen stralen niet vanwege het geld, maar omdat hij is gezien. Iemand die hem niet te vies, te eng, te anders vond. Het gebeurt steeds weer. Iemand die opkomt voor iemand die dat voor zichzelf niet doet. Iemand die een hulpeloze vrouw bij de hand neemt als ze voor het eerst weer op zichzelf gaat. Haar leert groente te kopen in plaats van shag, haar meesleept naar haar zus die ze al zolang niet heeft gezien.
We horen straks een gebed. Da Pacem Domine, een smeekbede om vrede. Wij horen het van orkest. U mag de woorden er in luisteren. Geef vrede Heer, geef vrede. De christelijke traditie vráágt niet aan God, in het Nederlands beveelt ze. Geef vrede. Dringend, dwingend.
Wat is bidden dan? Zo’n intens dringende en noodzakelijke wens, vraag, eis, kan toch niet anders dan ook terugwijzen naar je eigen, naar onze verantwoordelijkheid? “Geef vrede”, is dat niet ook: “geef ons de moed, de wijsheid om vrede te stichten. Hier, nu?”
De Stad. We bidden er, we vloeken er, we zoeken rust en stilte, hier in de kapel, we zoeken iemand in de eenzaamheid die een overvolle winkelstraat soms is. In een opvang die gastvrij is, maar waar je liever niet was beland.
Een mens, een medemens met wie het vrede is.